Hier zijn er een paar: ir (gaan), dar (geven), fazer (doen/maken), ter (hebben), chegar (aankomen), comer (eten), comprar (kopen), encontrar (vinden/ontmoeten), enviar (verzenden), falar (spreken), aprender (leren), abrir (openen), ser / estar (zijn).
Het volgende stukje van de puzzel is de vervoeging van het werkwoord. Elk vervoegd werkwoord vertegenwoordigt een verrassende hoeveelheid informatie voor slechts één enkel woord. Het vertelt je wie de actie doet (u, zij, zij, enz.), de mate van formaliteit tussen jou en die persoon, wanneer de actie plaatsvindt (verleden, heden, toekomst, enz.), de mate van zekerheid en, natuurlijk, de actie zelf.
Er zijn dus meer dan 50 verschillende vormen voor elk Portugees werkwoord! Gelukkig zijn er enkele patronen die helpen, en je hoeft niet elke vorm te kennen om effectief te kunnen communiceren.
De 3 hoofdgroepen van Portugese werkwoorden zijn genoemd naar de laatste 2 letters van de infinitiefvorm van het werkwoord: -ar werkwoorden, -er werkwoorden, en -ir werkwoorden. Bijvoorbeeld: falar, comer en abrir.
Bij het vervoegen van een gewoon werkwoord wordt gewoon de stam van het werkwoord (het deel voor ar/er/ir) genomen en een uitgang toegevoegd. Elke groep heeft een specifieke reeks uitgangen voor elke tijd. Een werkwoord wordt beschouwd als regelmatig als het de typische patronen voor zijn groep volgt. Maar let op voor onregelmatige werkwoorden! Deze volgen geen consistente regels, dus moeten ze uit het hoofd geleerd worden.
Meer informatie op www.practiceportuguese.com/learning-notes/75-most-common-portuguese-verbs/