Volgens het directoraat-generaal Begroting (DGO) bereikte het IMT in 2021 1.354,5 miljoen euro, een stijging van 371,3 miljoen euro ten opzichte van het in 2020 geïnde bedrag.

Het IMT overschreed in 2018 voor het eerst de grens van één miljard euro aan inkomsten (1.003,9 miljoen euro), een lat die het in 2019 wist te handhaven.

In 2020, met de komst van de covid-19-pandemie, zijn de inkomsten licht gedaald, tot 964,6 miljoen euro, volgens de begrotingsedata.

De in 2021 geregistreerde waarde van de IMT is de hoogste sinds deze belasting de oude Sisa verving, in 2004, en zijn "voorganger" heeft sinds ten minste 1995 nooit meer zo'n hoog bedrag weten te bereiken, zo blijkt uit de statistieken van de belastingopbrengsten van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (INE).

De IMT wordt geheven bij de aan- en verkoop van onroerend goed, ongeacht of het nieuw of gebruikt onroerend goed betreft. Zij is ook verschuldigd wanneer het onroerend goed wordt geruild.

De regels van deze belasting bepalen dat zij wordt berekend over het transactiebedrag of de belastbare vermogenswaarde (VPT) van het onroerend goed, naargelang welk bedrag het hoogst is.

Voor de aankoop van een woning die bestemd is voor eigen en permanente bewoning, geldt een belastingvrijstelling tot 92.407 euro. Voor tweede woningen bedraagt de IMT-taks 1% voor transacties tot 92.407 euro.

Boven dit waardeniveau en tot 550 duizend of 574 duizend euro, afhankelijk van de bestemming van het onroerend goed, worden marginale tarieven toegepast.

In de staatsbegroting voor 2020 is één enkel IMT-tarief van 7,5% vastgesteld voor vastgoedtransacties van meer dan een miljoen euro.