1. Informele toekomst
De eerste is de "informele toekomst", die het meest voorkomt. Je vervoegt gewoon het werkwoord ir (gaan) in de tegenwoordige tijd (vou, vais, vai, vamos, of vão), en volgt het met het hoofdwerkwoord in de infinitiefvorm. Bijvoorbeeld:
- Eu vou correr - Ik ga rennen
- Ela vai chegar amanhã - Zij komt morgen aan
Een van de meest voorkomende valkuilen voor leerlingen die vanuit het Spaans overstappen, is het toevoegen van een a na de ir vervoeging, zoals in de Spaanse zin "Voy a correr". Voeg de a niet toe in het Portugees.
2. Tegenwoordige tijd
Als de context duidelijk is, kun je de tegenwoordige tijd gebruiken om te verwijzen naar een actie die in de nabije toekomst plaatsvindt. Eu pago bijvoorbeeld betekent letterlijk "ik betaal", maar als je met vrienden in het café bent en de rekening komt, is het duidelijk dat je bedoelt "ik zal betalen". Ook in Eles chegam amanhã (Ze komen morgen aan) maakt het gebruik van het woord morgen duidelijk dat het om een toekomstige actie gaat.
3. "Futuro do Indicativo"
Dit is de "officiële" toekomende tijd, maar het wordt vaker gebruikt in literaire contexten, of in meer formele interacties. Toch is het een gemakkelijke werkwoordvervoeging om te leren, want met uitzondering van slechts 3 werkwoorden, wordt de vervoeging gevormd door deze uitgangen toe te voegen aan het infinitief werkwoord (-ei, -ás, -á, -emos, -ão). Bijvoorbeeld:
Ela chegará amanhã - Zij komt morgen aan.
Ga voor meer informatie naar www.PracticePortuguese.com/AnswerKey