Deus: Wat is er gebeurd?
Estrangeiro: O que é que aconteceu? Morri.
Morreste?
Sim, morri.
Morreste como?
E: Olha, morri de susto.
D: De susto? Waar schrok je van?
E: O que me assustou foi a fonética portuguesa. Não percebo nada do que eles dizem...
D: Pois, ze spreken snel en zo. Quando é que a conheceste?
E: A fonética portuguesa? Conheci-a há 10 anos, quando me mudei para cá.
D: Man, je bent 10 jaar geleden naar Portugal verhuisd en bent sindsdien in het ongewisse gebleven?! Waar heb je Portugees geleerd?
E: Onde é que aprendi português? Olha, online, com aqueles aplicativos, tipo Duolingo e tal.
D: Hoeveel hebt u daaraan uitgegeven?
E: Não sei ao certo quanto dinheiro gastei, mas paguei uns dez dólares pelo Memrise. Tinham uma promoção, pague $10 por 10 anos. Uma pechincha!
D: Een koopje, inderdaad. Maar...
Maar wat? Ze zeiden dat ik in 6 maanden vloeiend zou worden!
D: Wie heeft je beloofd dat je in 6 maanden vloeiend zou worden?!
E: Quem me disse isso? Ora, um turista no Algarve em 1999. Disse que ia ser canja!
D: Pois, a piece of cake... Waarom ben je eigenlijk hierheen verhuisd?
E: Porque é que me mudei para Portugal? Para abrandar o ritmo e aproveitar o melhor que Portugal tem para oferecer.
D: [zucht] Als je het rustiger aan wilt doen en echt van Portugal wilt genieten, geef ik je nog één kans; op één voorwaarde.
E: Qual é a condição?
D: Ga terug en LEER PORTUGESE met The Language Unschool! Ik ben bang dat alleen zij je nu kunnen helpen.