Deze groei is vergelijkbaar met die welke is waargenomen voor het wereldwijde aandeel van hernieuwbare bronnen in de Groep van 27, dat is gestegen van 10% in 2004 tot 22% in 2020.
Volgens een verslag van ECO heeft de ontwikkeling van de industriële, diensten- en huishoudelijke sector (met inbegrip van de elektrificatie van verwarming door middel van warmtepompen) bijgedragen tot de groei van hernieuwbare energiebronnen voor zowel verwarming als koeling.
Van de lidstaten springt Zweden eruit met twee derde (66%) van de energie die in 2020 voor verwarming en koeling wordt gebruikt, afkomstig van hernieuwbare bronnen (voornamelijk biomassa en warmtepompen). Estland en Finland (beide 58%), Letland (57%), Denemarken (51%) en Litouwen (50%) volgen, waarbij meer dan de helft van de energie die voor deze doeleinden wordt gebruikt, afkomstig is van schone energie.
Portugal staat goed op de lijst, op de zevende plaats, met 41,5% van de verwarming en koeling die wordt gegarandeerd door hernieuwbare energiebronnen die in het land in overvloed aanwezig zijn.
IJsland (EVA-land) springt er ook uit met 80% van de hernieuwbare energie die wordt gebruikt voor verwarming en koeling (voornamelijk dankzij de geothermische energie die in het land beschikbaar is).
In Ierland (6%), Nederland en België (beide 8%) droegen schone energieën daarentegen veel minder bij aan verwarming en koeling. In deze landen is het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in verwarming en koeling respectievelijk 6 en 5 procentpunten lager dan hun totale aandeel. Dit is het grootste verschil tussen alle EU-landen.
Hernieuwbare energiebronnen die worden gebruikt voor verwarming en koeling zijn onder meer thermische zonne-energie, geothermische energie, omgevingswarmte die wordt opgevangen door warmtepompen, vaste, vloeibare en gasvormige biobrandstoffen.