Hij was de jongste van negen kinderen in een familie van lagere adel. Zijn vader was graaf Landulph van Aquino en zijn moeder gravin Theodora van Teano. Zijn vroege opvoeding begon in de abdij van Monte Cassino toen hij nog maar vijf jaar oud was, waar hij een leergierige aard vertoonde en vaak vragen stelde over de aard van God.

Op 13-jarige leeftijd keerde hij vanwege politieke omstandigheden terug naar Napels om zijn opleiding voort te zetten. Daar studeerde hij onder de Benedictijnen en ontwikkelde hij een grote interesse in filosofie, met name de werken van Aristoteles. In 1243 trad Thomas in het geheim toe tot de Orde van de Broeders Predikheren (Dominicanen), wat leidde tot een conflict met zijn familie die hem hiervan probeerde te weerhouden door hem een jaar lang gevangen te houden.

Na zijn vrijlating in 1245 hervatte hij zijn studie bij de Dominicanen in Napels en verhuisde later naar Parijs en Keulen. Hij promoveerde in de theologie bij de heilige Albertus de Grote en werd een gerenommeerd leraar aan de Universiteit van Parijs. Gedurende zijn hele leven schreef Aquinas veel over theologie en filosofie, vooral in werken als "Summa Theologica", waarin hij geloof en rede met elkaar probeerde te verzoenen.

Aquinas' theologische bijdragen waren belangrijk in een tijd waarin schriftgeleerden discussieerden over de relatie tussen geloof (theologie) en rede (filosofie). Hij stelde dat beide soorten kennis van God afkomstig zijn en harmonieus naast elkaar kunnen bestaan.