Geboren in 1869 in de Darfur regio van Soedan, werd ze op 9-jarige leeftijd ontvoerd door Arabische slavenhandelaren en verkocht als slavin. Ze werd gedwongen om 600 mijl te lopen naar het zuiden van Soedan, waar ze meerdere keren werd gekocht en verkocht en te maken kreeg met talloze vernederingen en wrede behandeling.

Bakhita's leven als slavin werd gekenmerkt door extreme ontberingen en lijden. Ze werd onderworpen aan fysieke en emotionele mishandeling, waaronder brandmerken en tatoeages met een scheermes en zout dat in haar open wonden werd gegoten om littekens te krijgen. Ze kreeg ook te maken met ontelbare afranselingen en zweepslagen van haar eigenaars. Ondanks deze ontberingen verloor St. Bakhita nooit haar geloof en vond uiteindelijk onderdak bij de Dochters der Liefde in Venetië, waar ze gedoopt werd en de naam "Josephine" aannam.

Het verhaal van St. Bakhita is een bewijs van het vermogen van de menselijke geest om te volharden in tegenspoed. Haar ontberingen en lijden waren immens, maar ze verloor nooit haar geloof en vond in plaats daarvan een manier om God ervoor te danken. Haar verhaal dient als inspiratie voor velen en haar nalatenschap blijft voortleven als een symbool van hoop en veerkracht.